Arbeidsrecht: schriftelijkheidsvereiste geldt (ook) voor relatiebeding

mr. R.P.M. Duijndam

In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of een relatiebeding in een personeelsreglement deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Deze vraag was in deze zaak van belang omdat vastgesteld diende te worden of voldaan was aan het zogenoemde “schriftelijkheidsvereiste”.

Het “schriftelijkheidsvereiste” is van toepassing op een concurrentiebeding, maar ook op het relatiebeding. Het schriftelijkheidsvereiste is in artikel 7:653 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen en luidt als volgt:

“Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, is slechts geldig indien:
  1. de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan; en
  2. de werkgever dit beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer”

Het concurrentie- en/of relatiebeding moet dus schriftelijk zijn overeengekomen met de werknemer. In een arrest uit 2008 (het arrest [P/O]” heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat aan het schriftelijkeheidsvereiste voldaan kan zijn indien het concurrentiebeding ook is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan de door werknemer ondertekende arbeidsovereenkomst. In het arrest uit 2008 hanteert de Hoge Raad strikte eisen.

Ten aanzien van het relatiebeding in een personeelsreglement heeft de Hoge Raad het volgende overwogen, met verwijzing naar de uitspraak uit 2008:

3.4.2 (…) Zoals is overwogen in HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384, NJ 2008/503 ([P/O]), ligt aan art. 7:653 lid 1 BW, voor zover die bepaling inhoudt dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden overeengekomen, de gedachte ten grondslag dat in het vereiste van geschrift een bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Uit rov. 3.4 van dat arrest volgt, kort gezegd, dat aan de eis van art. 7:653 lid 1 BW dat een concurrentiebeding “schriftelijk is overeengekomen”, ook kan zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. In dat geval moet zijn voldaan aan een van de twee volgende vereisten:
– de arbeidsvoorwaarden waren als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document is naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of
– de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het concurrentiebeding.”

De eisen uit het aangehaalde arrest dienen volgens de Hoge Raad strikt te worden uitgelegd en gelden ook voor relatiebedingen:

3.4.3. Art. 7:653 lid 1 BW heeft betrekking op ‘een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn’. Deze bepaling ziet ook op een relatiebeding als in het onderhavige geval door [eiseres 1] tegen [verweerder] is ingeroepen. De overwegingen in het arrest [P/O] dienen dan ook mede op dergelijke bedingen te worden betrokken.
3.4.4. In het licht van de hiervoor in 3.4.2 vermelde, aan art. 7:653 lid 1 BW ten grondslag liggende, gedachte, dienen de eisen uit het arrest [P/O] strikt te worden uitgelegd. (…)

De Hoge Raad concludeerde dat in deze zaak ten aanzien van het relatiebeding niet aan de eisen welke in het arrest P/O zijn geformuleerd is voldaan.

In zijn conclusie concludeert de A-G Langemeijer als volgt:

“Het arrest [P/O] brengt mee dat aan het schriftelijkheidsvereiste niet is voldaan wanneer de werknemer zich schriftelijk akkoord verklaart met de inhoud van een niet als bijlage bijgevoegd document waarin een concurrentiebeding voorkomt, tenzij de werknemer daarbij uitdrukkelijk verklaart dat hij met het concurrentiebeding instemt. Daaruit volgt dat in dit geval niet aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan op grond van enkel de inhoud van art. 8 van de door [verweerder] ondertekende arbeidsovereenkomst.”

Langemeijer wijst op het belang van werknemer om zich er van bewust te zijn dat hij een concurrentiebeding aangaat. Het schriftelijkheidsvereiste heeft hier aldus een waarborgfunctie.

 

 

mr. R.P.M. Duijndam